Eén van de belangrijkste vaardigheden in het Djembéspelen, is het kunnen luisteren naar het geheel zonder je eigen ritme kwijt te raken. We zullen een aantal oefeningen doen om die vaardigheid te ontwikkelen, want zonder dat vermogen is het bijna onmogelijk te leren soleren of over te stappen van het ene ritme naar het andere.
We zullen twee of drie traditioneel Afrikaanse ritmes behandelen met alle daarbij behorende tegenritmes, baspatronen e.d..
Het accent zal liggen op het goed samenspelen en in elkaar laten weven van de ritmes en het leren spelen van een vrije improvisatie daarbij.
Indien iemand zich daartoe aangetrokken voelt is er de mogelijkheid de Doundoun (bastrommel) te leren bespelen.
De solist moet zijn oren natuurlijk het meest spitsen. Hij mag niet beginnen improviseren als de polyritmiek “niet goed zit” en al solerend moet hij voortdurend luisteren, niet alleen omdat zijn traditionele soloritmen op een welbepaalde manier op de andere ritmische lagen inhaken, maar ook omdat zijn improvisaties in de geest van de basis moeten blijven.
Daarom moet hij goed naar de doundouns luisteren die de melodische structuur vormen waarin zijn frazen moeten passen.
De begeleidingsritmen op djembe bepalen dan weer de pulsatie van zijn frazen. Als leider van de muziek moet hij zijn muzikanten op elk moment weten in te schatten.
Hij moet ogenblikkelijk het minste onregelmatigheidje aanvoelen bij één van de muzikanten.
Als er iets misloopt, mag hij niet verder soleren totdat hij de zaken weer heeft rechtgezet. Ook moet hij aanvoelen wanneer een muzikant bijvoorbeeld moe wordt of zijn ritme dreigt te verliezen, een versnelling niet volgt, enz.
In elk geval is het zorgdragen voor het totaalgeluid van de muziek de belangrijkste taak van de solist: hij mag de polyritmiek niet naar de maan helpen door te willen pochen met wat hij al kan.
Ook op het vlak van tegentijden en tegenritmen is voorzichtigheid geboden: sommige solofrazen die erg mooi zijn, kunnen onervaren begeleiders doen kapseizen! (zie de teksten ‘De solodrummer bij de Malinké’ en ‘Improvisatie in Afrika’).
Tenslotte is het belangrijk steeds goed naar jezelf te luisteren, ook als je op je eentje oefent of optreedt. Klinkt die ‘Slap’-klank wel hoog genoeg, klinkt die ‘Ton’-klank wel dof genoeg, ‘plakken’ de klanken niet teveel (zijn ze open genoeg)? Klinkt de zwakke hand niet stiller of minder duidelijk dan de sterke? Speel je met de juiste pulsatie? Hoor je de tijd juist of laat je je vangen door een auditieve illusie? Probeer voor je begint te variëren of improviseren, eerst begeleidingsritmen en basisritmen gedurende een lange tijd te spelen en luister naar wat er gebeurt.
Probeer je te concentreren op de verschillende ritmen waarmee je begeleidingsritme is samengesteld: een ritme voor de ‘Ton’-klanken, een ritme voor de ‘Slap’ en een voor de ‘bassen’. Probeer er eens uit te lichten wat je linkerhand speelt en dat wat je rechterhand speelt.